panlog πάντα διὰ πάντων
तत् त्वम् असि
جهان است ل
СакралSacral ФинансыFinances ЛитературыLiterature ИскусстваArt НовостиNews Eng / RusEng / Rus
СправкиInfo ОтраслиIndustries СоциомирыSocial world НаукиScience ДобавитьAdd МыWe

АА Абрахам Якоб ван дер ♂ 1792-1857 - Нидерланды, составитель справочников, энциклопедист AA Abraham Jacob van der ♂ 1792-1857 - Netherlands, compiler of reference books, encyclopedist

РодилсяBornРодителиParentsРодичиRelativesСупругиSpousesПотомкиDescendants
Пол, ориентация, секс-связиGender, orientation, sexual liaisonsРейтинги, титулы, званияRatings, titles, gradesДоходы, имущество, капитализацияIncomes, property, capitalizationНаграды, премии, должностиAwards, prizes, positionsНаследство, споры о нёмBequest, disputes about it
Гражданство, подданствоNationality, allegiance
Архивы: фото, видео, аудиоArchives: photo,video, audio
Профессия, специализацияProfession, specialization
ПартнерыParty membership
Этнос, язык, конфессияEthnos, language, confessionСоматикаSomatic
Партийность, электоральные предпочтенияParty membership, electoral preferencesПсихика, соционикаPsyche, socionics
УчебаBuildingОбращения, иски его и к немуAppeals his, suits against him
Карьера, новостиCareer, news
 A.J. van der Aa 1792-1857
geboren: 7 december 1792 te Amsterdam
overleden: 21 maart 1857 te Gorinchem

Biografie(ën)
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1803-1900, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1857 (1857)

Levensberigt van Abraham Jacob van der Aa. Het leven van den man, wiens naam aan het hoofd dezer bladzijde staat, en waarvan ik op vereerend verzoek van het bestuur onzer Maatschappij, een eenvoudig overzigt ga geven, was rijk aan afwisselingen, teleurstellingen en rampen; en te vergeefs zoekt de Biograaf naar een tweede voorbeeld in onze letterkundige geschiedenis, van iemand wiens leven zoo onrustig daarheen vlood en die daarbij nog de lust en opgewektheid bezat om, niet alleen een groot aantal, maar ook degelijke werken zamen te stellen.
Abraham Jacob van der Aa, tweede zoon van Mr. Pierre Jean Baptiste Charles van der Aa1, en Francina Adriana Bartha van Peene, zag den 6den December 1792 te Amsterdam het levenslicht.
Na van zijn zesde jaar op de dagschool te Amstelveen het eerste onderwijs te hebben genoten, werd hij op twaalfjarigen leeftijd ter kostschool gezonden bij den Heer J.E. van Iterson te Alphen, waar hij goede vorderingen maakte.
Kort hierna werd zijn' vader wegens staatkundige redenen van zijn' post van Secretaris van Nieuwer Amstel, door den 1Zie het levensberigt van dezen werkzamen man, in de Handelingen onzer Maatschappij voor den jare 1812, blz. 2 en verv.[p. 36]Raadpensionaris Schimmelpenninck ontzet, en deze genoodzaakt de praktijk als Advokaat te Leiden weder op te vatten, en zijn zoon van de kostschool te nemen. Hij genoot nu eerst in het ouderlijke huis het onderrigt zijns vaders, bezocht zeer kort de Latijnsche school en werd in 1806 naar het Seminarium te Lingen gezonden, om de doode talen aan te leeren. Dit Seminarium stond toen onder de leiding van den Rector G.T. Suringar en het daar gegeven onderwijs was uitstekend; maar daar de jongelieden hier overigens te veel vrijheid genoten, werd van der Aa na een jaar daar vertoefd te hebben, weder naar het ouderlijke huis terug geroepen. Nu wenschte de vijftienjarige jongeling zich tot den boekhandel bekwaam te maken, welke wensch echter niet met de inzigten zijns vaders strookte, die volstrekt begeerde dat zijne zonen allen zouden studeren, waarop van der Aa zijne keus op de geneeskunde vestigde. Daartoe werd hij als leerling in eene Apotheek geplaatst, doch onaangenaamheden met de vrouw zijns patroons noodzaakten hem te vertrekken. Na nog eenigen tijd huisselijk onderrigt in het Latijn te hebben genoten, werd hij in 1810 als Student in de Medicijnen aan de Leidsche Hoogeschool ingeschreven. Het overlijden zijns vaders in 1812 en de conscriptie deeden hem de studie vaarwel zeggen, en daar men hem de toezegging gaf, dat hij als Chirurgijns leerling bij de medicijnkist zoude worden geplaatst, verkoos hij den zeedienst boven den landdienst, in de hoop zóó allengs tot Scheepsdocter te worden bevorderd. Van deze toezegging kwam echter door de omstandigheden niets; voorloopig in 1812 als apprentif marin op het fregat de Kenau Hasselaer geplaatst, dat toen op de reede van Texel lag, werd hij na de afkeuring van dit fregat, met de geheele bemanning op het nieuw gebouwde fregat de Wezer overgeplaatst. In September 1813 stak dit fregat vergezeld door het fregat de Trave in zee, met het doel, om zich met eenige, uit andere Fransche havens uitzeilende, fregatten te vereenigen en vervolgens de Engelschen zooveel afbreuk te doen als mogelijk was. Den 15den October [p. 37]beliep de beide fregatten een storm, waardoor zij van elkander gescheiden werden, en die het fregat de Wezer, waarop van der Aa zich bevond, in eenen gevaarvollen toestand bragt. Hierbij bleef het nog niet. In den nacht van 16 op 17 October werd de Wezer door de Engelsche brik de Sylla gepraaid, die, ofschoon door de dappere ontvangst afdeinzende, echter op den 21sten, geholpen door nog een brik en het linieschip the Rippon, de Wezer bemagtigde, de bemanning krijgsgevangen maakte en naar Plymouth voerde, waar zij op de pontons geplaatst werden. Na ongeveer twee maanden aan boord van de pontons te hebben doorgebragt, werd, na het bekend worden van de afschudding des Franschen juks, de bemanning van de Wezer uitgenoodigd, om zich onder de vanen des Prinsen van Oranje te scharen, en van der Aa was een der eersten die zich hiertoe aanbood; echter, nog te jong zijnde om als soldaat te dienen, werd hij als tamboer ingelijfd bij een korps Hollanders te Yarmouth verblijf houdende.
Met dit korps, later het 10de bataillon infanterie van linie geheeten, keerde van der Aa in Maart 1814 naar het vaderland terug, en werd weldra tot Kadet bevorderd. In het begin van 1815 werd dit bataillon in het 2de ingedeeld en hiermede maakte hij den veldtogt tegen Napoleon, en woonde den slag bij Waterloo bij, waar hij door de suizing van een kanonkogel ter aarde geworpen werd, zonder echter eenig letsel te bekomen, hoewel men hem aanvankelijk dood waande. In 1817 met het leger uit Frankrijk teruggekeerd, nam hij zijn ontslag uit den dienst, mismoedig, daar hij zag, dat verscheidene Belgische Officieren, die bij Waterloo nog in het Fransche leger stonden, met behoud van hunnen rang in het Nederlandsche leger werden geplaatst, waardoor hem en andere Noord-Nederlandsche Onderofficieren, die in de ure des gevaars het vaderland hadden gediend, vooreerst alle hoop op bevordering werd benomen.
Nu keerde van der Aa tot het verlangen zijner jeugd te- [p. 38]rug en vestigde zich als Boekhandelaar te Leuven; onbekendheid met den Belgischen boekhandel en zijn te goed vertrouwen noodzaakten hem echter in 1819 zijnen handel aan kant te doen. Nu zocht hij zijn bestaan als Onderwijzer in de Hollandsche taal, eerst te Leuven, daarna te Brussel, werd als zoodanig bij eene bloeijende kostschool te Savre Moulin geplaatst, met welke inrigting hij zich naar Vilvoorden overplaatste. Hier hield hij zich reeds met allerlei arbeid voor de pers bezig, totdat hij in 1825 de betrekking van particulier Secretaris van den Auditeur-Militair te Antwerpen verkreeg, welke hij tot in 1830 bekleedde. De Belgische opstand dwong hem, als Hollander met achterlating van het zijne, Antwerpen te verlaten; van alles beroofd, kwam hij als vlugteling op het einde van 1830 in het naburige Breda, waar hij zich ter dispositie van den Gouverneur der vesting stelde en alszoodanig de Regering in deze hagchelijke tijden, belangrijke diensten bewees; zoo ondernam hij op haar last een togt naar het oproerige Antwerpen, waar hij werd herkend en alleen door zijne tegenwoordigheid van geest het dreigende gevaar ontkwam, van als Hollandsch spion op staande voet door de muiters te worden gefusilleerd. Bij het sluiten van den vrede met België in 1839, uit deze betrekking ontslagen, wijdde hij zich nu voortaan uitsluitend aan letterkundigen arbeid, waarmede hij zich reeds sedert zijne komst te Breda had bezig gehouden.
In 1841 vestigde van der Aa zich met der woon te Gorinchem, om zoo met meer gemak de uitgave van zijn hoofdwerk, het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, te kunnen besturen. Daar begaf hij zich, kort na zijne aankomst, in den echt met Mejufvrouw Francina Johanna Jacoba Gastelaars, welke voortreffelijke vrouw hij reeds sedert vele jaren te Breda had leeren kennen. Hoewel hij sedert zijn huwelijk geene vaste betrekking mogt bekleeden, wist hij door onvermoeide vlijt en veelomvattenden letterkundigen arbeid zijn allengs vermeerderend gezin te onderhouden. Bij de vele [p. 39]wisselvalligheden der fortuin, die, na hem een poos te hebben toegelagchen, hem telkens weder den rug toekeerde, stelde zijne opgeruimde inborst en vooral zijn levendig en vast vertrouwen in het Opperwezen hem in staat alle wederwaardigheden met moed te dragen. Niettegenstaande de groote ongemakken en ontberingen, die hij in verschillende tijdperken van zijn leven had doorgestaan, genoot hij voortdurend eene goede gezondheid. Maar ook deze zegen verliet hem in zijne laatste levensjaren; ongeveer drie jaren voor zijn overlijden, werd hij door dezelfde vreesselijke kwaal, de kanker, aangetast, die zijn' ouderen broeder ten grave had gevoerd; eerst ondermijnde deze kwaal in stilte zijn ijzersterk gestel en deed, na het openlijk uitbarsten, hem zijne beide laatste levensjaren een martelaars leven lijden. Eene hoogst gevaarlijke en hoogst pijnlijke kunstbewerking, aanvankelijk met een' gunstigen uitslag bekroond, gaf des te grooter teleurstelling, toen de kwaal met vernieuwde woede elders uitbrak. Onder dit zware lijden verlieten zijne werkzaamheid, opgeruimdheid en zijn vertrouwen op God hem niet. Zoo lang de ziekte hem niet geheel aan het bed kluisterde, verrigtte hij niet slechts zijnen gewonen letterkundigen arbeid, maar was even als vroeger voortdurend anderen behulpzaam; getuigen hiervan zijn zijne nog in Januarij van dit jaar opgestelde levensbeschrijving van Schenk voor de Handelingen onzer Maatschappij en zijne zoolang mogelijk voortgezette medewerking aan het tijdschrift ‘de Navorscher.’ Te midden der grootste smart arbeidde hij voort, totdat hij niet meer konde en de dood een einde maakte aan zijn bitter lijden; kalm en gelaten ontsliep hij op den 21sten Maart dezes jaars, diep betreurd door zijne gade en drie nog onmondige kinderen (een zoon en twee dochters), die in hem een tederminnenden echtgenoot en liefhebbend vader verloren.
Op den 25sten Maart 1857, werd zijn stoffelijk overschot naar de laatste rustplaats geleid door de te Gorinchem gevestigde Typographische Vereeniging Nut en Voorzorg, die zich [p. 40]tot deze dienstverrigting vrijwillig had aangeboden en welk aanbod door de nagelatene betrekkingen van den overledene volgaarne aangenomen was. Op het kerkhof aangekomen hield de Wel-Eerwaarde Zeer Geleerde Heer Braakman, Predikant bij de Luthersche gemeente aldaar, als boezemvriend van wijlen den zoo kundigen man, eene in allen deele doelmatige en treffende toespraak tot allen die aan deze droevige plegtigheid het hunne hadden bijgebragt.
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, benoemde van der Aa in 1843 tot haar lid, even als later het Historisch Genootschap te Utrecht, voor welke laatste benoeming hij verpligt was te bedanken. Andere erkenning van zijne verdiensten genoot hij nimmer, behalve dat Koning Willem II, die ijverige bevorderaar van fraaije letteren en schoone kunsten, hem, uit zijne particuliere fondsen, voor zijn Aardrijkskundig Woordenboek, gedurende vijf jaren eene toelage van vijfhonderd gulden toekende1.

Noordwijk-Binnen, April 1857.
K.J.R. van Harderwijk.
1Aan de verpligtende goedheid van den Heer P.J.B.C. Robidé van der Aa, Theol. Cand. te Amsterdam, heeft schrijver dezes de opgave der voornaamste medegedeelde bijzonderheden te danken, die eerstgenoemde nu omstreeks een jaar geleden uit den mond zijns Ooms opteekende.[p. 41]Lijst van uitgegevene geschriften van A.J. van der Aa. Nederduitsche en Fransche Zamenspraken, Brussel 1822. 8o. 4de druk. Breda 1836.
(Dit werkje genoot de eer eener vertaling in het Hoogduitsch.)
De Heer Gier of de bedrogen huismeester, Blijspel met Zang, uit het Fransch vertaald. Brussel 1823. 8o.
Handboek voor Burgemeesters, enz., uit het Fransch vertaald. Brussel 1823. 8o.
Vervolg op het eerste leerboek van den Heer Meijer. Brussel 18 .. 8o.
(Later gedeeltelijk herdrukt onder den titel: Lees- en Vertaalboekje voor de hoogste klasse der Fransche scholen. Breda 1835. 8o.)
Aardrijkskundig Woordenboek van Noord Braband. Breda 1832. 8o.
Herinneringen uit het gebied der geschiedenis, betrekkelijk de Nederlanden. Amsterdam 1835. 8o.
Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. Gorinchem 1836 tot 1851. 8o. met het Aanhangsel 13 deelen.
Nieuwe herinneringen uit het gebied der geschiedenis, betrekkelijk de Nederlanden. Amsterdam 1837. 8o.
Het Metalen Kruis, Blijspel met Zang, Amsterdam 18.. kl. 8o.
Segers, Handleiding tot de meeste nuttige kunstmatige ligchaamsoefeningen; vertaald uit het Hoogduitsch, met platen. Breda 1839. 8o. zonder naam des Vertalers. [p. 42]Segers, Handleiding tot eenige uitgelezene kunstmatige ligchaamsoefeningen voor meisjes, vertaald uit het Hoogduitsch, met platen. Breda 1840. 8o. zonder naam des Vertalers.
Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het Koningrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg. Gorinchem 1841. kl. 8o.
Beknopte geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het Koningrijk der Nederlanden, (Schoolboekje.) Gorinchem 1844. 8o. De 5de druk van dit werkje zag in 1857 te Arnhem het licht.
Nieuw biographisch, anthologisch en critisch Woordenboek van Nederlandsche Dichters; kunnende dienen als aanhangsel op P.G. Witsen Geysbeeks Woordenboek van Nederlandsche Dichters. 3 deelen. Amsterdam 1844-1846. 8o.
Geschiedkundige beschrijving van de stad Breda en hare omstreken, met platen en facsimile's. Gorinchem 1845. 8o.
Lodewijk XIV en zijne tijdgenooten, naar het Fransch van Alex. Dumas. Amst. 1846. 8o.
(Hiervan zag slechts het eerste deel het licht.)
Nederlandsch Oost-Indië, met platen, 4 deelen. Amsterdam, later te Breda 1846-1857. 8o.
(Bevat alleen de beschrijving van het eiland Java.)
Beschrijving van den Krimpener- en Loopikkérwaard. Schoonhoven 1847. 8o.
Nederland, handboekje voor reizigers, met kaartjes. Amsterdam 1849. kl. 8o.
(De Wegwijzer in Amsterdam afzonderlijk uitgekomen, is een gedeelte van genoemd werkje.)
China en zijne béwoners, uit het Engelsch vertaald (Kinderboekje.) Amsterdam 1848. kl. 8o.
Lotgevallen van Willem Heenvliet, ook op Borneo en Bali. Voor jonge lieden bewerkt, met platen en kaarten. Amsterdam 1851. kl. 8o.
(Volgens de Voorrede beschreef van der Aa van bl. 7-24 in dit boekje, zijn wedervaren op het fregat de Wezer en zijne krijgsgevangenschap.)
Biographisch Woordenboek der Nederlanden. Haarlem 1850 tot 1857. 8o.
(Dit Woordenboek bewerkte van der Aa tot het artikel Coehoorn, en wordt voortgezet door den Schrijver van dit Levensberigt.)
Beknopt aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. Gorinchem 1855. 8o. [p. 43]Bloemlezing uit den Hollandschen Spectator van Justus van Effen.
(Geplaatst in het klassiek letterkundig Pantheon, 2 deeltjes. Schiedam 1855. kl. 8o.)
Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche Dichteressen. Amsterdam 1856. 8o.
Ons Vaderland en zijne bewoners. Amst. 1855-1857. 4o.
(Een prachtwerk met fraaije lithographiën en houtgravuren tusschen den tekst.)
Voorts was van der Aa, Redacteur van den Zuid- en Noord-Hollandsche Volks-Almanak, Gorinchem 1845, waarvan slechts de eerste jaargang verscheen; verder leverde hij onderscheidene bijdragen in verschillende tijdschriften, als in het Letterlievend Maandschrift; in de Bijdragen tot Boeken- en Menschenkennis; Vaderlandsche Letteroefeningen; Vriend des Vaderlands; Algemeene Konst- en Letterbode; Maria en Martha; Astrea; de Globe; in de Navorscher enz.

F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (1888-1891)
Aa (Abraham Jacob van der), werd geb. te Amsterdam, 7 Dec. 1792. De dood van zijn vader verhinderde zijn geneesk. studiën, de conscriptie bracht hem onder de zeemilitie, de oorlog maakte hem krijgsgevangene in Engeland, de herstelling veranderde hem tot landsverdediger; dat alles van 1812-'17. Daarop werd hij boekhand. te Leuven; twee jaren later verwisselde hij dat hem onbekende vak met het onderwijs; van '25 tot de omwenteling schreef hij bij den Antw. auditeur-militair en vluchtte toen naar Breda, vanwaar hij menig gevaarlijken tocht, ook naar Antw. waagde. Sedert 1841 woonde hij te Gorinchem, waar zijn Aardr. Wdb. verscheen, en overl. daar 21 Maart 1857.
Het hieronder aangewezen levensbericht geeft de lijst zijner geschr., waarvan de voornaamste zijn: Aardrijksk. Wdb. van N. Brab., Breda, 1832; Herinneringen uit het gebied der [vaderl.] gesch., Amst. 1835; Nieuwe herinneringen, Amst. 1837; Geschied- en aardrijksk. beschr. van het koningrijk der Nederl., Gor. 1841, ook verkort uitgeg., Gor. 1844, 5e druk, Arnhem, 1857; Nieuw biogr. anthol. en critisch Wdb. van Nederl. dichters [aanhangsel op Witsen Geysbeek] Amst. 1844-'46, 3 dln., nieuwe [titel-] uitgave, Amst. 1864; Geschiedk. beschr. van Breda, Gor. 1845; Nederl. Oost-Indië [Java] Amst. en Breda, 1846-'57, 4 dln; Beschr. van den Krimpener en den Loopikerwaard, Schoonh. 1847; Nederland, handboekje voor reizigers, Amst. 1849; Lotgevallen van Willem Heenvliet, Amst. 1851; Biogr. Wdbk. der Nederl. [tot Coehoorn], Haarlem 1851-'57; Beknopt Aardrijksk. Wdbk. der Nederl., Gor. 1851-'54; Bloemlezing uit [Van Effen's] Spectator, in Kl. en Lett. Pantheon 1855, 2 dln; Parelen uit de lettervruchten van Nederl. dichteressen, Amst. 1856; Ons Vaderland en zijne bewoners, Amst. 1855-'57. Op zijn ziekbed schreef hij het Levensbericht van A.C. Schenk [Hand. Letterkunde '57]. Nog was hij redacteur van den Z.- en N.-Holl. Volksalm. en leverde hij talrijke bijdragen in: Letterl. maandsch., Vaderl. Letteroef., Vriend des Vaderlands, Algem. Konst en Letterb., Maria en Martha, Astrea, Globe, Navorscher, enz.
(Hand. Mij. Ned. Lett., 1857.)

K. ter Laan, Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid (1941)
Aa, Abr. Jac. v.d. -, 1792-1857, boekverkoper, schrijver van 't Aardr. Wdb. der Ned., 13 delen; van 't Biographisch Wdb. der Ned., 21 delen, en van vele andere werken. Letterkundige te Gorkum. Redacteur v.d. N. en Z. Hollandsche Volksalmanak, 1845.

Werken Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1 (1844) Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters (3 delen) (1844-1846) Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2 (1845) Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3 (1846) Primaire teksten elders in de dbnl A.J. van der Aa, ‘Levensberigten der in dit jaar afgestorvene medeleden.’, ‘Levensberigt van Adrianus Cornelis Schenk.’ In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1857 (1857)
[p. 1]Levensberigten der in dit jaar afgestorvene medeleden.[p. 3]Levensberigt van Adrianus Cornelis Schenk. Adrianus Cornelis Schenk werd den 11den Maart 1775 te Delft geboren, waar zijne ouders Johannes Schenk en Hester Spragge tot den burgerstand behoorden. Op eene gewone school besteld, ontving hij daar slechts onderwijs in lezen, schrijven en rekenen, in al hetwelk hij evenwel groote vorderingen maakte. Zijn schoon schrift met eene vaste hand, dat hem tot het einde zijns levens bij bleef, bewoog zijne ouders hem, nadat hij de school verlaten had, als klerk op een kantoor te plaatsen; terwijl Schenk, door zijne leergierigheid aangespoord, zijne tusschenuren besteedde tot het aanleeren van vreemde talen, namelijk Fransch, Engelsch en Hoogduitsch, waarin hij dan ook later bijzonder ervaren was, zoo als, onder anderen, uit zijne meesterlijke vertaling van Young's Nightthoughts, in Nederduitsche verzen, blijkt.
In 1795 te 's Gravenhage als klerk op het bureau van Oorlog geplaatst, was hij vervolgens op onderscheidene administrative bureaux aldaar werkzaam, tot dat hij in het jaar 1812 tot Ontvanger te Charlois werd aangesteld, van welken post hij in 1835 gepensioneerd werd. Inmiddels in 1799 gehuwd met Maria Vrijdag, leefde hij aldaar tot haren dood, die den 6den Junij 1849 voorviel, in stil huisselijk geluk, den tijd, die hem van het getrouw waarnemen zijns ambts overschoot, aan letteroefeningen of de teekenkunst, waarin hij, [p. 4]mede door eigen oefening, eene zekere hoogte bereikt had, toewijdende. Zwaar trof hem het verlies van zijne waardige vrouw, die gedurende vijftig jaren lief en leed met hem gedeeld had, doch de stille, godvreezende man onderwierp zich met kalme gelatenheid aan den wijzen wil der Voorzienigheid.
Weinige der vruchten zijner letteroefeningen zijn door Schenk aan het publiek medegedeeld, maar die, welke wij van hem bezitten, doen hem ons als een man met uitmuntende dichtgaven voorzien kennen. Zijn voornaamste werk was de reeds door ons genoemde voortreffelijke vertaling van Young's Nightthoughts, waarvan de drie eerste zangen in 1805 verschenen, de vierde en vijfde in 1807, de zesde, zevende en achtste in 1819 en de negende of laatste niet voor in 1823 het licht zag1; Schenk toch trachtte zijn werk alle mogelijke volmaaktheid te geven.
Wij noemden zijne vertaling voortreffelijk; maar wie, die haar kent zal niet met den geleerden van Kampen instemmen, ‘dat wij weinig zoo getrouwe, en tevens zoo keurige en ongedwongene vertalingen bezitten2.’ - Of is het niet of men oorspronkelijke verzen leest? als hij in den zesden zang, op de vraag: ‘Maar wat is rijkdom?’ antwoordt:
Wat anders dan een goed dat eeuwig prijs behoudt? Vraag nu het eel gesteent, het duurzaam schittrend goud, Vraag wat u dierbaarst is naar onverliesbre schatten; 't Almagtig goud is arm; geen Indien omvatten In haar' onpeilbren schoot uw' waren rijkdom; neen, De rijkdom van den mensch schuilt in den mensch alleen. Doorzoek uw wezen dan, 't voortreflijkste op deze aarde; 't Voortreflijkste in gestalte, in afkomst, rang en waarde;1Een tweeden druk in kl. 8o leverde de pers van J. Immerzeel Jr., 's Hage 1829. 2Beknopte Geschied. der Letteren en Wetensch, in de Nederlanden, D. III. bl. 212.[p. 5] Ten hemel afgedaald; ten hemel voorbereid; En weer door 's hemels hand ten hemel ingeleid; Een godlijk wonderbeeld, tot englen rang verheven, Om naast den troon van God zoo lang als God te leven1. Of heeft men hier niet eene keurigheid en kieschheid van taal, eene rollende versmaat, eene ongedwongenheid van dichterlijke uitdrukking, die geenszins eene vertaling verraadt?
Reeds vroeger, in 1798 namelijk, had hij, met zijnen vriend Barend Nieuwenhuizen2, te Amsterdam bij Uylenbroek eenen dichtbundel uitgegeven, onder den titel van Keur van Dichtbloemen, bestaande uit vertalingen van Hoogduitsche dichtstukjes, welke allen van de uitstekende bekwaamheid der vertalers getuigen. Ook bestaan er nog van zijne hand: een Lierzang, getiteld: Bij het opsteken der Hollandsche vlag in November 1813 en een Lofdicht op Mr. J. Meerman, 1819.
Behalve deze is, zoo ver ons bekend is, niets afzonderlijk van Schenks hand gedrukt; maar, toen in 1820 de Lektuur voor vrouwen in den beschaafden stand verscheen, stond de bekwame man daarvoor een twaalftal dichtstukjes af, welke bladz. 99-132 van dit boekje innemen en ontegenzeggelijk niet tot de minste behooren, die daarin voorkomen3. Wel verre van daarmede echter eenigen roem te bejagen, gaf hij die, onder uitdrukkelijk beding, dat zijn naam daarbij niet zou vermeld worden; en slechts door de mededeeling van eene zijner dochters mogt steller dezes vernemen, 1Nachtgedachten, zesde zang, bl. 43. 2Zie over dezen Biographisch Woordenb. van Nederl. Dichters, ten vervolge op Witsen Geysbeek, D. II. bl. 456 en 457. 3Zij zijn getiteld: Dichtkunst, Morgenstond, Na een onweder, Echtgeluk, Rust, Opwekking tot vreugde, de schoonste Bloem, de Elementen, Adelyne, Willem en Alwine, Vaderlijke verrukking en Uitnoodiging aan Frozine.[p. 6]dat die stukjes van haren waardigen vaders hand zijn. Wij kunnen ons niet wederhouden er hier een ter proeve mede te deelen, te minder daar het boekje, waarin zij voorkomen, thans slechts in weinige handen is. Wij kiezen daartoe dat getiteld:
Opwekking tot vreugde.
Loopt ons pad langs rotsen heen,
Lieve reisgenooten!
Waarom dan aan elken steen
Nog den voet gestoten?
Dreigt van verre een donkre nacht
Zwart van bange zorgen;
Waarom, als den hemel lacht,
Smaakt gij niet den morgen?

Neen, bedrukte, al ziet ge in 't rond
Schier geen roosje bloeijen,
Of, op 't eigen plekje grond,
Ook de distel groeijen:
Weiger niet, met blijde hand
De enkle roos te plukken,
Zonder u den disteltand
In den voet te drukken.

Ziet ge, een' vluggen droom gelijk,
U de jeugd ontschieten;
't Is een schat, dien arm en rijk
Even mild genieten;
Kwijnt, zoo ras men 't roosje kust,
Reeds de blos der wangen;
Des te grager blijft de lust
Aan het bloempje hangen.
[p. 7] Weigert de onspoed ziel of zin
Voor de vreugd te ontsluiten;
Welvaart laat de blijdschap in
En de droefheid buiten.
Denk, - schoon niets uw hunkrend hart
Hier volmaakt bevredig', -
Stijgt de schaal van lust of smart,
Geen van beide is ledig. Weet ge wie zijn krachten spilt Zonder hoop op zegen? Die de rampen zwaarder tilt Dan de rampen wegen. Torscht gij bergen zielsverdriet, Schat ze een ligte veder; Is uw vreugde een wanklend riet, Noem ze een' vasten ceder. Vlugt, als eens de grijsheid daagt, Ook ons laatst genoegen; - Wat de blijdschap nog vertraagt Zal de zorg vervroegen. Zoudt ge, al grimt de dood ons aan, Voor dien dwingland beven? Vrolijk naar ons graf te gaan Staaft een deugdzaam leven. Behalve de opgenoemde vindt men nog in de twaalf eerste jaargangen van den Muzen-Almanak stukjes van zijne hand1. 1Hij gaf in den Muzen-Almanak van 1819 Neerlands Koning, en de drie Rijken der Natuur; in dien van 1820 Aan Rozette bij het teruggeven van haar waaijer; in dien van 1821 Bij den uitgang des jaars; in dien van 1822 Natuurbeschouwing, tien versbundels ieder van tien regels; in dien van 1823 het Beeld des levens; in dien van 1824 bij het naderen van den Winter; in dien van 1825 Herinnering bij het Kasteel Doornenwaard; in dien van 1826 Aan eenen Vriend op zijnen Trouwdag; in dien van 1827 de Morgenstond; in dien van 1828 het Welzijn van ons Vaderland; in dien van 1829 Feestlied, en in dien van 1830 Verjaargroet aan eene Vriendin.[p. 8]Ofschoon nog altijd in stilte voortwerkende, was hij sedert niet meer te bewegen, om de vruchten van zijnen geest aan het publiek af te staan. Het was misschien eene te ver gedreven nederigheid, die er hem van terug hield. Schenk, die tot de weinigen behoorde, welke de gave van solliciteren niet bezitten, had, naar zijne uiterlijke omstandigheden te oordeelen, geen benijdenswaardig lot. Lang leefde hij met een talrijk gezin1 van het bekrompen inkomen van zijnen post; desniettemin was hij altijd met zijne omstandigheden te vreden, en zijn geheele ziel spiegelt zich in het hier boven door ons medegedeelde dichtstukje af. Nergens was hij liever dan t'huis, en hoe geduldig en inschikkelijk anders, was hij soms wrevelig als men hem van zijne kamer riep, omdat er bezoek was gekomen; doch naauwelijks was hij den gezelligen kring van de huiskamer ingetreden, of hij was opgeruimd, gul, geestig, beminnelijk, steeds de raadsman van alle, die zijnen raad of hulp inriepen. Onder anderen nam hij onderscheidene jaren het ambt van Burgemeester eener naburige gemeente voor den titularis, een eenvoudigen landman, waar. Zoo was de brave, nederige en bescheidene man altijd nuttig werkzaam, tot hij den 17 Julij 1855, in de armen zijner tweede dochter, die hem, na haar moeders dood, was bijgebleven, zacht en kalm ontsliep. Zijn, naar het oordeel van hen, die hem persoonlijk gekend hebben, uitmuntend gelijkend portret, gegraveerd door Philippus Velyn, komt voor in den Muzen-Almanak van 1824. Sedert 1830 mogt onze Maatschappij hem onder hare leden tellen. Gorinchem, December 1856. A.J. van der Aa. 1Zijne vrouw had hem twee zoons en vier dochters geschonken, van welke een zoon en de vier dochters hem overleefden. Secundaire literatuur in de dbnl [tijdschrift] Gids, De, ‘Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, bijeengebragt door A.J. van der Aa, onder medewerking van eenige Vaderlandsche Geleerden.’ In: De Gids. Jaargang 2 (1838) [p. 407]Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, bijeengebragt door A.J. van der Aa, onder medewerking van eenige Vaderlandsche Geleerden. Eerste Deel, eerste Aflevering. Te Gorinchem bij Jacobus Noorduyn, 1838. 8o. XVI en 144 bl. ‘Sedert lang,’ zegt de Schrijver en wij niet hem, ‘gevoelde men de behoefte aan een Aardrijkskundig Woordenboek van ons Vaderland, waarin alle plaatsen, die, hetzij om derzelver uitgebreidheid, hetzij om de aldaar plaats gehad hebbende gebeurtenissen, hetzij om de aldaar gevestigde fabrijken, of wel om eenige andere reden, vermelding verdienden, opgenomen waren, en hetwelk alzoo, wanneer men van een of ander oord iets naders wenscht te weten, slechts behoeft nageslagen te worden, om dadelijk het wetenswaardigste daaromtrent bijeen te vinden’ enz. Wij gelooven echter, dat, bij het gevoel van deze behoefte, men tevens niet minder overtuigd was van de menigvuldige zwarigheden, die zulk een arbeid met zich moest brengen; immers niet alleen dat hierbij, gelijk bij de meeste Woordenboeken, bij uitgebreide kennis, een taai geduld tot het napluizen van oude en nieuwe berigten en eene groote naauwkeurigheid werd vereischt; maar geen arbeid is meer dan deze aan algemeene, dikwerf partijdige en ongegronde beoordeeling blootgesteld; want geen Land is in het vak der aardrijkskunde moeijelijker te beschrijven dan zijn Vaderland. Immers, begaat men feilen in het beschrijven van andere deelen der aarde, dan kan men zich verantwoorden met de Schrijvers, die men heeft gevolgd, en de schuld op hunne rekening overbrengen; maar in de beschrijving van ons Vaderland wil men, dat men zelf zie, hoe onregtvaardig die eisch ook zijn moge, en de geheele schuld komt op den Schrijver neder. De geringste boer meent hierin regter te kunnen zijn, en uit eene enkele feil, die deze of gene in de weinige, hem (soms nog onvolledig) bekende plaatsen mogt vinden, vindt hij zich geregtigd het geheele Werk te veroordeelen. Voegt hierbij de groote moeijelijkheid, om van alle plaatsen juiste berigten in te winnen, terwijl deze op de plaats zelve, soms óf uit onkunde óf uit gebrek aan zucht voor de wetenschap, worden geweigerd, soms, om van het aanzoek af te zijn, slechts vlugtig daar worden heengeworpen. Ondanks deze en vele andere hem wel bekende zwarigheden, had echter de Heer A.J. van der Aa, behalve door anderen arbeid, reeds door een soortgelijk Werk, over de Provincie zijner inwoning, zeer voordelig bekend, den moed, zulk eene belangrijke taak op zich te nemen, en wij vinden ons verpligt, volmondig [p. 408]te erkennen, dat de proeve, welke wij in deze eerste aflevering vóór ons hebben, onze vrij hoog gespannen verwachting verre heeft overtroffen; want niet alleen vinden wij hier eene Aardrijkskundige, maar ook eene breedvoerige Geschiedkundige beschrijving der plaatsen, die van des Schrijvers uitgebreide studie en lust tot onderzoek de schitterendste blijken draagt en voorzeker aan het Werk eene dubbele waarde bijzet, terwijl wij, behalve eene naauwkeurige beschrijving der plaatsen, eene niet minder juiste opgave der meiren, rivieren, zelfs tot de kleinste watertjes toe, vinden, die men moeijelijk elders, met zoo veel naauwkeurigheid, zal geboekt vinden. Zoo ook treft men hier de onderscheidene polders, derzelver grootte, bestuur en lotgevallen aan, alsmede eene opgave van de kasteelen, adellijke huizen, kloosters, waterloopen, sluizen en hetgene met de eersten is voorgevallen, zoowel van die nog bestaan, als die bestaan hebben; omtrent welke laatsten de Schrijver te regt aanmerkt, dat dit zoowel voor de beoefening onzer Geschiedenis als tot verzekering van derzelver al of niet bestaan noodig was, daar soms van dergelijke gebouwen gesproken wordt, als nog bestaande, die reeds jaren lang gesloopt zijn. Verder vindt men niet alleen eene naauwkeurige opgave en behandeling der onderscheidene districten, arrondissementen en kantons, maar ook der klassis, ringen en kerkelijke combinatiën in de onderscheidene provinciën, van welke laatsten wij dus hierom mede eene volledige beschrijving te wachten hebben. Dan vooral is de beschrijving der steden, dorpen en gehuchten met eene bijzondere zorg bewerkt. Na een naauwkeurig overzigt van de geschiedenis der plaatsen, in zoo verre die konde worden nagegaan, (waarvan wij reeds spraken) worden van dezelve de voorname gebouwen, kerkelijke, wetenschappelijke en liefdadige inrigtingen, fabrijken, handel en allerlei middelen van bestaan, het getal der inwoners (waarbij de Schrijver te regt voor de plaatsen beneden 1000 slechts de tientallen en voor die daar boven de honderdtallen heeft geplaatst), de voorname personen aldaar geboren enz., naauwkeurig opgegeven, zoodat wij, met volle overtuiging, den Schr. kunnen nazeggen: ‘de handelaar vindt hier, wáár fabrijken van deze of gene stof gevestigd zijn, of wáár de handelsartikelen, die ons Vaderland oplevert, welligt voorkomen; de krijgsman, welke plaatsen van eenig krijgskundig belang zijn, en welke middelen ter veredeling van kennis en aanleg deze of die plaats zijner bestemming hem aanbiedt. Hij die, hetzij beroepswege of vermaakshalve, Nederland doorreist, weet daaruit dadelijk, welke bezienswaardige bijzonderheden de onderscheidene, door hem bezocht wordende, plaatsen bevatten. Maar [p. 409]vooral voor den onderwijzer is dit Werk van onschatbare waarde, daar hij zich hierdoor in staat gesteld ziet om den weetlust zijner leerlingen, zelfs omtrent min bekende plaatsen, te voldoen, en hen met al het merkwaardige van hunnen geboortegrond, tot in de minste bijzonderheid, bekend te maken.’ Onze overzeesche bezittingen worden daarenboven met de meeste naauwkeurigheid en tot in de kleinste bijzonderheden beschreven, hetwelk voorzeker, zoo voor onze krijgslieden, als voor andere personen, welke die oorden gaan bezoeken, van het hoogste belang moet gerekend worden. Dan, wat waarborgt ons nu in dezen voor de naauwkeurigheid van dit Werk? zoo zal waarschijnlijk menig een vragen, en wij antwoorden: de Heer V.D. Aa heeft hiertoe alles aangewend, wat men op eene redelijke wijze van Z. Ed. konde verwachten en zelfs meerder. Want niet alleen heeft Zijn Ed., in de onderscheidene provinciën des Lands, der zake kundige en met lof bekende mannen weten over te halen, om zijne berigten na te zien en naar bevinding vollediger en naauwkeuriger te maken, niet alleen heeft hij tot hetzelfde einde twee onzer voornaamste schrijvers over de O. Indische, een voor de W. Indische en Afrikaansche bezittingen aan dezen weten toe te voegen, om ook dat gedeelte van zijnen arbeid naauwkeuriger te doen worden; maar, daar het van de eerstgenoemden niet te vergen was, dat zij, op eenen eenigzins verwijderden afstand van hunne woonplaats, alles zelve onderzochten, zoo worden daarenboven de proefbladen aan elken Burgemeester eener gemeente gezonden, tot welke eene daarop gevonden wordende plaats behoort. Een middel, dat zeker den besten waarborg oplevert, om de berigten zoo naauwkeurig mogelijk te hebben, terwijl wij met genoegen lazen, dat de Schr. met dankbetuiging erkent, hierin vrij algemeen wèl geslaagd te zijn. Jammer dat hij hierop voor dit eerste stuk reeds ééne uitzondering moet maken; wij hopen en vertrouwen, dat de HH. Burgemeesters in het algemeen den Schrijver deze hulp niet zullen weigeren, te meer, daar zij op deze wijze het aan zich zelve te wijten zouden hebben, indien er eene min naauwkeurige opgave omtrent eene plaats hunner gemeente in dit Werk gevonden werd, en het publiek alsdan met regt de schuld daarvan op hen, en niet op den Schrijver, zoude moeten werpen. Men ziet hieruit, dat er geene moeite noch kosten ontzien worden, om dit Werk zoo veel mogelijk volledig te doen worden; daarenboven verdient de uitvoering allen lof. Slechts hier en daar stieten wij op eene enkele drukfout, die ons deden wenschen, dat de anders zoo naauwkeurige Schrijver zich digter bij de pers mogt bevinden; om eene enkele te noemen, vonden wij bl. 22 reg. 14, [p. 410]1778 voor 1578; op bl. 32 reg. 17 van ond. Kij- of Rijtbroeken voor Rij- of Rijtbroeken; bl. 69 reg. 5 van ond. Adom voor Adon; doch dit zijn kleine vlekken in een zoo schoon geheel, welke de S. zeker na de voltooijing van het Werk wel in eene errata zal opgeven. Hartelijk wenschen wij hem lust, kracht en vooral veel aanmoediging toe, om zijne belangrijke taak te voltooijen; aan den aftrek durven wij niet twijfelen, want zulk een Werk kan noch mag in eene Nederlandsche boekerij gemist worden. Gaarne gaven wij eene proeve van de wijze van bewerking en hadden hiertoe het artikel Ameland, dat zich zoo aangenaam laat lezen, bestemd; dan ons verslag is reeds zoo uitgebreid, dat wij een kleiner moeten verkiezen en nemen hiertoe het artikel: AMBACHTEN. (De Vier) in het Lat. Quatuor Officia, in het Fransch les quatres Métiers, aloude benaming van de gronden, tusschen het Land van Waas, en de Honte of Wester-Schelde gelegen, en dus genoemd naar de vier hoofdplaatsen (Assenede, Axel, Boschoute en Hulst) aan welke het omgelegen land onderworpen was. Zij behoorden tot het Duitsche Rijk, en de ingezetenen stonden in het kerkelijke onder den Utrechtschen Bisschop. Toen Keizer Otto I op de grenzen van het Rijk, omstreeks het jaar 940, het nieuwe kasteel te Gent bouwde, onderwierp hij daaraan het Land van Waas en de Vier Ambachten. Deze nabuurschap viel nogtans den Vlamingen lastig en hun Vorst poogde daarom deze gronden van het Rijk als leen te ontvangen. Ten jare 1037 schonk dan ook Keizer Hendrik IV, als leenheer, aan Boudewijn I, Graaf van Vlaanderen, de Vier Ambachten; Boudewijn stond deze daarna af aan Robbert de Fries en deze wederom aan zijnen zoon Robbert II, bijgenaamd van Jeruzalem Steeds terugkeerende tot de Graven van Vlaanderen, poogden deze zich van lieverlede van de leenroerigheid te ontslaan; doch dan legden er de Keizers de hand op. Zoo gaf Keizer Frederik in 1218 ook de Vier Ambachten aan den Hollandschen Graaf Willem I, omdat de Vlaamsche Gravin Johanna de verheffing had verzuimd; doch zijn zoon Hendrik herriep deze gifte in 1221 en gaf ze aan Johanna terug. Margaretha volgde het voorbeeld harer zuster, doch Jan en Boudewijn van Avennes, hare zonen uit haar eerste huwelijk, in het bezit van Henegouwen gesteld, vorderden in 1247 ook de Rijksleenen terug. Den 11en Junij 1232 verklaarde ook Willem II, Graaf van Holland en Roomsch Koning, wiens zuster Adelheid met Jan van Avennes gehuwd was, gezegde Ambachten aan het Rijk vervallen, dewijl Margreet in gebreke gebleven was, om ze van hem te verheffen; waarop hij die weder ter leen uitgaf aan gezegden Jan van Avennes. Richard van Cornwallis, die door eenige Keurvorsten tot Keizer verkoren was, vernietigde in 1238 en 1260 wel Willems [p. 411]uitspraak, doch Margareets zoon Guy, zijne moeder opgevolgd zijnde en al wederom de leenen veronachtzamende, verklaarde Keizer Rudolf I in 1320 de Vier Ambachten ook wederom voor verbeurd en droeg ze op aan Jan van Avennes de Jonge, die zijnen vader inmiddels was opgevolgd. Sedert bleven de Vier Ambachten aan de Graven van Holland en Henegouwen, tot op het jaar 1323, toen Willem III, bij verdrag, zijn regt daarop afstond aan Robbert, Graaf van Vlaanderen, wiens opvolgers, van toen af, in het gerust bezit daarvan gebleven zijn, mits altijd den Keizer als hunnen leenheer erkennende. Karel V heeft nogtans ook hier aan die leenroerigheid een einde gemaakt. Nadat bij den Munsterschen vrede Axel en Hulst aan het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden toegekend zijn geworden, is de benaming in onbruik geraakt. audiobestanden: waarin A.J. van der Aa ter sprake komt Willem Frederik Hermans, Het boek der boeken, bij uitstek (1986) LC Control Number: d 01000331 Book Personal Name: Aa, Abraham Jacob van der, 1792-1857. Main Title: Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, bijeengebragt door A. J. van der Aa, onder medewerking van eenige vaderlandsche geleerden. Published/Created: Gorinchem, J. Noorduyn, 1839-51. Description: 13 v. 23 cm. Notes: Engraved title-pages with vignettes. Subjects: Netherlands--Gazetteers. Netherlands--Dictionaries and encyclopedias. Netherlands--Colonies--Dictionaries. LC Classification: DJ14 .A11 Other System No.: (OCoLC)3758175 Geog. Area Code: e-ne--- LC Control Number: 73480302 Book Personal Name: Aa, Abraham Jacob van der, 1792-1857. Main Title: 's-Hertogenbosch. Uniform Title: [Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. [from old catalog]] Published/Created: [Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1969] Description: 46 p. 22 cm. Subjects: 's Hertogenbosch, Netherlands--Description. [from old catalog] LC Classification: DJ411.H5 A6 1969 Geog. Area Code: e-ne--- LC Control Number: 77488151 Type of Material: Book (Print, Microform, Electronic, etc.) Personal Name: Aa, Abraham Jacob van der, 1792-1857. Main Title: Beschrijving van den Krimpenerwaard en den Lopikerwaard. Published/Created: Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1968, [1969] Description: 88 p. 23 cm. Subjects: Krimpenerwaard--Description and travel. [from old catalog] Lopikerwaard--Description and travel. [from old catalog] LC Classification: DJ401.K7 A62 1969 LC Control Number: 77520432 Type of Material: Book (Print, Microform, Electronic, etc.) Personal Name: Aa, Abraham Jacob van der, 1792-1857. Main Title: Biographisch woordenboek der Nederlanden bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, Published/Created: Amsterdam, B. M. Israлl, 1969, 1970]. Related Names: Harderwijk, Karel Johan R LC Control Number: 06046327 Type of Material: Book (Print, Microform, Electronic, etc.) Personal Name: Aa, Abraham Jacob van der, 1792-1857. Main Title: Biographisch woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt, door A. J. van der Aa. Onder medewerking vande heeren: Mr. C. M. A. Simon van der Aa, Prof. P. O. van der Chijs, en anderen. Published/Created: Haarlem, J.J. van Brederode, 1852-78. Related Names: Harderwijk, Karel Johan Reinier van, 1822-1860. Schotel, Gilles Dionysius Jacobus, 1807-1902. Description: 21 v. in 17. 22 cm. Notes: Title varies: v. 3-6, 9, A. J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden, voortgezet door K. J. R. van Harderwijk; v. 7-8, 10-21, voortgezet door K. J. R. van Harderwijk en Dr. G. D. J. Schotel. Vol. 2 is in 4 pts.; v. 8, 12 and 17 in 2 pts. each, with continuous paging. LC Classification: CT1143 .A2 Other System No.: (OCoLC)4368127 Aa Abraham J. van der (Hrsg.): Biographisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt. Nieuwe Uitgaaf, XII, 2. Haarlem 1869, 406
Поездки, связи вовнеTravels, contacts outside
Лица причастныеPersons participialПоездки, связи внутриTTravels, contacts inside
Общественные делаSocial activityОтзывы о нёмOpinions
Экзы - война, суд, катастрофы...)Exs - wars, trials, accidents...)Труды егоWorks own
Неволя - тюрьма, плен...)Captivity - prison, bondage...)БиблиографияBibliography
Умер, неизлечимость, недееспособнсотьDie, incurable, invalidityСетьWeb